28/08/’19
Elke laatste woensdag van de maand schenkt Tutti Fratelli u een blik achter haar schermen. Vandaag vertelt Tom Liekens, een eigenzinnig kunstenaar wiens atelier huist in het gebouw van Tutti Fratelli, over het werk dat hij maakt voor “De Onzichtbaren”: een achterdoek met immense proporties waarop een imaginaire wereld tot leven komt.
Jouw werken zijn meestal van aanzienlijk formaat. Ook dit keer wordt het een monumentaal doek. Hoe verloopt zo’n proces?
Mijn werk is altijd groot, maar dit is wel uitzonderlijk. Het doek wordt 10x11m. Ik gebruik nooit een hoogtewerker, want ik heb hoogtevrees. Dus ik leg het doek plat op de grond en loop dan eigenlijk al schilderend rond. Voor dit werk heb ik eerst een ontwerp gemaakt, vervolgens heb ik dat geprojecteerd en de grote lijnen in houtskool uitgezet. Vanaf dan ging ik intuïtief te werk en schilderde ik vanuit het experiment. Ik heb letterlijk potten verf over het doek uitgekapt. Ik werk wel “puzzelsgewijs”: ik concentreer me op een aantal vierkante meter en schuif dan weer op. Nu en dan ga ik op een ladder staan, maar een echt overzicht heb je eigenlijk nooit. Volgende week hangen we het doek voor de eerste keer op. Tot dan blijft het echte resultaat een verrassing. Dus laat ons hopen op de goden, al geloof ik wel dat het helemaal goed komt.
Jouw werk is doorspekt met citaten uit de kunst en de cultuurgeschiedenis. Zitten er in dit doek ook kunst- of cultuurhistorische verwijzingen?
Ik heb er geen bewuste knipoog naar een specifieke schilder of kunststroming ingestoken, maar het doet natuurlijk wel heel romantisch aan. Denk bijvoorbeeld aan Caspar David Friedrich: een klein figuurtje dat uitkijkt over een oneindig landschap. Datzelfde effect zal in “De Onzichtbaren” ontstaan op de scène wanneer de spelers voor het immense en brute doek lopen.
Ga je anders te werk voor een theaterdoek? Mensen kunnen het werk immers enkel vanop afstand beschouwen, anders dan in een museum.
Het is anders in het opzicht dat het een werk is dat in gesprek met de theatermakers wordt gecreëerd. Het is eerder een soort groepswerk dat vooraf wordt gegaan door een brainstorm. Zij trekken me mee in hun wereld en het is vanuit hun verhaal dat ik vervolgens mijn eigen ding doe. Dat vertrouwen en die vrijheid is voor mij wel noodzakelijk om er iets van te kunnen maken. Vraag me niet een foto van het San Marco Plein in Venetië na te schilderen. Dat is een opdracht die ik niet zou aannemen. En wat betreft de theater/museumcomponent: ik hou geen rekening met hoe het doek er van ver zal uitzien. Ik werk op dezelfde manier als wanneer ik een schilderij maak. Ik concentreer me op hoe het er van dichtbij uitziet en ik ga ervan uit dat het van ver dan ook zal werken. Ik heb al decors gezien die er van ver fantastisch uitzien, maar van dichtbij heel plat geschilderd zijn. Wat uiteraard niet uitmaakt voor een decorstuk in het theater, aangezien dat vooral moet werken voor de toeschouwer die zich in de zaal bevindt. Maar de drie theaterdoeken die ik tot nu toe voor Tutti Fratelli maakte zijn eigenlijk eerder grote schilderijen dan decoratieve stukken. Ik beschouw ze ook als onderdeel van mijn oeuvre, ze staan niet los van de rest van mijn werk.
Het doek verbeeldt een bijzonder landschap. Waar vond je inspiratie?
Op vraag van een universiteit zijn we met verschillende beeldend kunstenaars (ikzelf, een fotograaf, een documentairemaker, een beeldhouwer, etc) op wetenschappelijk expeditie naar Spitsbergen gegaan. Spitsbergen is een eilandengroep in het noordpoolgebied, waarvan de meeste eilanden onbewoond zijn. Het landschap is daar vreemd omdat er geen bomen staan. Er is geen referentie van schaal, waardoor het heel bruut en ruw wordt. Ik vond dat een magische plek, maar vooral overweldigend. Ik heb er toen enkele summiere aquarellen van gemaakt, die niet echt de grootsheid van dat landschap kunnen weergeven. Maar nu, achteraf, heb ik me dat uitzicht en die herinnering toegeëigend. Natuurlijk is Spitsbergen als locatie niet van belang voor de voorstelling. Nico Sturm en Reinhilde Decleir (crf. regisseurs “De Onzichtbaren”) vroegen me een plek te creëren waar je de vinger niet op kan leggen. Een imaginaire plek, ontstaan uit fantasie, in een onbestemd tijdperk. Ik heb daarom ook bewust geen verhalend doek gemaakt. Ik wil niet dat het doek illustreert, maar dat het onderdeel wordt van het verhaal, bijna als speler gaat fungeren. Het creëert een ruimte, een plaats die niet gedefinieerd is. “De Onzichtbaren” is een voorstelling die gaat over een andere wereld waarin de verbeelding en de fantasie overheerst. En het achterdoek kan daarbij als een wereld fungeren waar alles in kan gebeuren.